Wist je dat....Bevoorrading op Zee (BOZ)
In de laatste paar nummers hebben we het in deze rubriek steeds gehad over de verschillende neventaken die de bemanning van een fregat kan hebben. Wat je bij calamiteiten en andere bijzondere situaties moet doen, staat per persoon aangegeven op de ‘rollenkaart’. Sommige rollen worden vooral geoefend voor-het-zeer-onwaarschijnlijke-geval-dát. De verlaatrol is hier een voorbeeld van, waarbij het gaat om het verlaten van een zinkend schip. Andere rollen zijn een stuk realistischer, of zelfs aan de orde van de dag. In de West, waar veel wordt gepatrouilleerd door het stationsschip dat daar ligt, is het minstens twee keer per dag helikopterrol! Een andere rol die ook regelmatig ‘in het echt’ wordt uitgevoerd, is de BOZ-rol: Bevoorrading op Zee. Omdat het hier meestal gaat om het verplaatsen van grote hoeveelheden brandstof van het ene schip naar het andere, is zorgvuldigheid van het grootste belang. Effe bijtanken? Zo simpel is het dus niet!
“BOZ-rol op post! BOZ-rol op post! Temperatuur van het zeewater: elf graden.” De mensen die buiten betrokken zijn bij de BOZ-rol – aan dek zijn dat natuurlijk vooral de nauten – trekken hun ‘penenpak’ aan, een knaloranje overlevingspak waarin je het wel een poosje volhoudt als je in het water terecht zou komen. Is het zeewater vijftien graden of warmer, dan mag het penenpak uitblijven.
Dicht bij elkaar
Ondertussen worden op de brug allerlei procedures in gang gezet. Nauw vaarwater, bijvoorbeeld, omdat het fregat heel dicht naast de bevoorrader moet gaan varen. De officier van de wacht gaat druk in de weer met zijn checklijst, om het schip gereed te maken voor de bevoorrading straks. De brug stroomt vol met ‘veiligheidsfunctionarissen’ zoals de commandant, de navigatie-officier en het Ondergeschikt Hoofd Technische Dienst die de motoren in de gaten houdt Er mag natuurljik niets mis gaan als je zo dicht naast een ander schip vaart. Als iedereen op post is en z’n ding heeft gedaan, gaat het schip op ongeveer 1000 yards – zo’n 900 meter – achter de bevoorrader liggen wachten totdat die het sein geeft dat alles in orde is.
Wanneer dat op een gegeven moment het geval is, geeft de bevoorrader met een vlag aan dat hij het fregat langszij kan ontvangen. Dat wil zeggen dat de bemanning aan dek er klaar voor is, de olielaadplaats bezet is, dat de slangen zijn doorgeblazen, klaar om te gaan pompen. En als het zover is, laat ook het fregat met een vlaggetje zien dat het klaar is om langszij te komen.
Lijntjes over en weer
Uiteindelijk komen de twee schepen op een afstand tussen de 40 en 60 meter van elkaar te liggen, en die afstand moeten ze ook zien te bewaren: dichterbij is te link, maar als het fregat te ver ligt, komt er zoveel spanning te staan op het olielaadtuig dat het zou kunnen knappen! Nadat er wat eerste lijntjes over en weer zijn geschoten – onder andere een afstandslijn waardoor de officier van de wacht steeds in de gaten kan houden hoe ver de schepen van elkaar vandaan liggen – komen de twee schepen met een zware stalen lijn, de jackstay, aan elkaar te zitten. Langs díé kabel gaat er uiteindelijk een olieslang van de bevoorrader naar het fregat.
De hele nautische dienst is er ondertussen op voorbereid om de slang van de bevoorrader te ontvangen. Is dat eenmaal gelukt, dan gaat op het fregat de ‘probe’, oftewel het uiteinde van die slang, in de ‘kelk’, en vervolgens is het een hele tijd pompen. Heeft het fregat lang niet getankt, kan dat soms wel twee uur duren. Wanneer het schip voldoende brandstof heeft, gaat de probe uit de kelk en worden alle lijntjes, slangen en kabels weer losgekoppeld.
Ook eigen bevoorraders
Je zou misschien denken dat zo’n bevoorrader na twee uur pompen zelf ook wel een keer leeg moet zijn. Maar zo werkt het dus niet. Bevoorradingsschepen zijn enorme schepen met geweldige voorraden brandstof aan boord. Vaak varen ze gewoon rond op zee, want er zijn natuurlijk wel meer schepen die af en toe moeten tanken. Als fregat kun je bijvoorbeeld ook van te voren afspreken met een bevoorrader dat je allebei op een bepaald moment op een bepaalde plaats zult zijn. Ook de Koninklijke Marine heeft twee bevoorradingsschepen: Hr.Ms. Amsterdam en Hr.Ms. Zuiderkruis, waarvan er vaak wel een meegaat als er in groter verband wordt gevaren. Want deze gigantische bakbeesten mogen dan qua wapentechniek niet te vergelijken zijn met de moderne fregatten, maar mooi dat ze wél iets in huis hebben waar geen enkel schip zonder kan: brandstof!
Oktober 2008
SUBS duiken dieper...Mijnenjacht (deel 2)
“Bom aangehaakt!”
In het vorige SUBS-magazine las je hoe een grote vliegtuigbom uit de Tweede Wereldoorlog op 40 meter diepte in zee wordt gelokaliseerd door Hr.Ms. Makkum, een van de mijnenjagers van de Koninklijke Marine. Maar dan? Zolang het ding daar blijft liggen, kan hij op een dag alsnog ontploffen en veel schade aanbrengen aan schepen en mensen. Maar ook het ruimen ervan is natuurlijk oppassen geblazen! Een spannende klus voor de bemanning van de Makkum en hun dappere duikers.
Op het halfdek hangt de rubberboot al in de kraan. Nadat de twee duikers hun duikpakken hebben aangetrokken en hun spullen hebben gepakt, laten ze het bootje te water en snellen ze naar een positie vlak voor het schip. Hier in de diepte moet de bom ergens liggen, maar vanaf de rubberboot kunnen ze hem niet zien. De kwartiermeester, die de rubberboot bestuurt, neemt contact op met de mijnenjachtcentrale. Daar zien ze de bom wél in het water liggen, op de sonar, maar de rubberboot aan de oppervlakte juist weer niet. Gelukkig kan dit probleem met een slimme truc worden opgelost: wanneer de rubberboot een anker laat zakken tot een paar meter boven de zeebodem, wordt dat meteen gespot door de sonar. Via de verbinding praat de centrale de rubberboot naar de juiste positie. Door de stroming onder water hangt het anker nooit helemaal recht onder de rubberboot, maar met behulp van alle aanwijzingen vanuit de centrale lukt het de kwartiermeester toch om met z’n anker steeds dichter bij de bom te komen. Zodra ze in de centrale zien dat ze heel vlakbij zitten, moet het anker zo snel mogelijk zakken om de rubberboot op die positie stil te leggen.
Zuurstof voor zeven minuten
Volgens de centrale zitten ze nu dichtbij genoeg. De duikers doen hun zuurstofflessen om. Binnen een minuut melden ze de bootsman op de brug dat ze er klaar voor zijn. Die rekent snel uit hoe lang de eerste duiker precies onder water mag – dat is afhankelijk van zuurstof, stroming en diepte. Hij krijgt zeven minuten. Dat is niet veel. Maar er staat een stroming van twee kilometer per uur, de duiker moet 40 meter diep gaan, en vervolgens moet hij in z’n eentje een soort riem om de bom heen leggen. En omdat die in het zand ligt, is het misschien wel nodig om de riem er onderdoor te graven. Ondertussen verbruikt de duiker veel zuurstof en moet hij hard blijven zwemmen om op zijn positie te blijven, want hij kan zich nergens aan vasthouden. En dat terwijl het onder water natuurlijk stikdonker is en hij maar één lampje heeft: dat op z’n hoofd.
Maar het lukt! De marine beschikt over zeer ervaren duikers en deze is er inderdaad in geslaagd om de bom binnen zeven minuten vast te maken. “Bom aangehaakt…!” hijgt hij wanneer hij naast de rubberboot boven water komt. “Maar wat een ontzettende stroming!” Op de brug kijkt men door verrekijkers naar de rubberboot. “Missie geslaagd, bom is aangehaakt”, kraakt het over de verbinding. “Hier de brug. Dat is begrepen. Goed gedaan!”
18 kilo springstof
De rubberboot vaart terug naar de Makkum en wordt aan boord gehaald. Meteen wordt er een blik met 18 kilo TNT klaargemaakt (primen), een explosieve stof die de bom straks onschadelijk moet maken. Het hele schip wordt gewaarschuwd: “Attentie, hier de brug. In verband met het primen van de lading, geldt er een rook-, las- en passageverbod op het halfdek.”
Even later zakt de rubberboot weer in het water en vaart naar de plek waar het anker is gedropt. Die plek is nu makkelijk terug te vinden dankzij de oranje boei die aan het touw is vastgemaakt. De duiker krijgt weer te horen hoe lang hij onder water mag blijven en laat zich dan overboord vallen. Met de 18 kilo TNT zwemt hij naar een diepte van 40 meter. Daar maakt hij de springstof vast aan de riem die om de bom heen zit. Binnen zes minuten is de duiker weer boven – alweer een geslaagde missie!
Andere schepen: afstand houden!
De commandant zit in zijn stoel op de brug. Hij reageert onmiddellijk en zegt tegen de seiner dat het bericht eruit kan. De seiner loopt naar de radiozender op de brug en waarschuwt – in het Engels – alle scheepvaartverkeer voor de tweede en laatste keer: Hr.Ms. Makkum gaat zometeen een bom opblazen, dus alle schepen moeten op minimaal vier kilometer afstand blijven.
De Makkum vaart nu langzaam achteruit, om 400 meter afstand te bewaren tussen het explosief en het schip. De duikers liggen in hun rubberboot, op amper 80 meter heel wat dichter bij de bom. Ondertussen is ook de bemanning van de Makkum zelf gewaarschuwd dat er zo een bom gaat ontploffen. Dat is voor iedereen belangrijk om te weten, want de klap is zo groot dat je je rot schrikt als je nergens op voorbereid bent, en daardoor zou je kunnen vallen of je zelf kunnen verwonden.
Wie vrij is of even tijd heeft, komt nu naar de brug om de explosie te zien. Allemaal hopen ze stiekem op een enorme waterzuil. Maar zelfs de jongste matroos van 18 jaar oud is al ervaren genoeg om te weten dat dát alleen gebeurt in heel ondiep water. Een bom die op 40 meter diepte wordt opgeblazen, geeft weliswaar een enorme knal, maar geen waterzuil. Toch worden de mobieltjes en de camera’s snel tevoorschijn gehaald. De Makkum mag dan misschien wel vier bommen per week ruimen, dit zijn toch de ultieme momenten waar iedereen zo hard voor werkt!
Spierwitte kolkende massa
De rubberboot is op afstand gekomen, klaar om af te vuren, zo meldt men de brug. Een laatste controle wordt uitgevoerd. ”Vijf… vier… drie… twee… één… AFVUREN!!!” Een oorverdovende klap volgt. Het hele schip schudt en trilt. Het water wordt spierwit en verandert in een kolkende massa die een paar meter omhoog spuit. Bom ontploft, missie geslaagd!
Iedereen is opgetogen over de succesvolle actie. Even later stappen de duikers weer aan boord van het schip. Terwijl de diesel wordt opgestart, heeft men het op de brug alweer over de volgende bom. “Hoe diep?” wordt alvast gevraagd. En de Makkum zet koers naar bom nummer 5 van deze week. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is.
Oktober 2008
Een Bakkie doen bij...KPL BDTAANicole van Scharenburg (21), tandartsassistente
Op je negentiende korporaal worden, meevaren naar de meest paradijselijke oorden op aarde, het werk doen waar je eerder al voor gekozen had, steeds nieuwe mensen leren kennen, de mogelijkheid hebben om af en toe ook eens met andere dienstvakken mee te lopen, regelmatig kunnen sporten in werktijd… Nicole van Scharenburg (21) heeft als tandartsassistente bij de marine een enorm afwisselende baan!
Toen Nicole na haar VMBO koos voor de verkorte MBO4-opleiding tot tandartsassistente – ze mocht ‘m in twee jaar doen – had ze geen idéé dat ze haar vak ooit nog eens zou gaan uitoefenen op een marinekazerne of aan boord van een marineschip. Ze liep haar stages gewoon in de burgermaatschappij en ook na het behalen van haar diploma zocht ze daar een baan. “Dat lukte op zich wel meteen en het was ook best leuk, maar het nieuwe was er al snel af. Elke dag met dezelfde tandarts in dezelfde praktijk, de ene patiënt na de andere, altijd haast... Ik dacht regelmatig: is dit het nou? Ik was pas achttien en snakte naar wat meer avontuur en afwisseling.”
Horizontaal ingestroomd
Op de een of andere manier liet Nicole zoiets vallen bij een lerares van haar vroegere opleiding. Die bracht haar op een idee waar ze zelf nooit op was gekomen: “Haar zoon stond op het punt om bij de marine te gaan, en zij raadde mij aan om daar ook eens te informeren. En inderdaad, ze bleken wel tandartsassistentes nodig te hebben, op kazernes door heel Nederland, maar ook op varende schepen en in het buitenland. Dat leek me wel wat! Ik besloot me aan te melden en kwam gelukkig door de keuring heen. Voordat ik als militair aan de slag kon, kreeg ik nog wel twee interne opleidingen. Eerst de EMMV, de Eerste Maritiem Militaire Vorming, waar ik in elf weken tijd van alles en nog wat leerde over het marinebedrijf en het militaire leven. Daarna kon ik – vanwege mijn MBO4-achtergrond – direct ‘horizontaal instromen’ naar de korporaalsopleiding van zeven weken.” Binnen de marine hoefde Nicole verder geen vakopleiding meer te doen: ze wás per slot van rekening al gediplomeerd tandartsassistente. Na de EMMV en de korporaalsopleiding kon ze dus meteen beginnen in haar eigen vak, voor het eerst niet bij een ‘gewone’ tandartspraktijk.
En, is er veel verschil? “Ja, het is echt totaal anders”, antwoordt Nicole, die momenteel geplaatst is op de marinierskazerne in Doorn. “In drie jaar tijd heb ik met tig verschillende tandartsen en assistentes gewerkt en ondertussen heel erg veel van de wereld gezien. Ik heb sowieso bijna anderhalf jaar in de West gezeten, op Aruba, en van daaruit zijn we ook naar Bonaire en Curaçao geweest, en naar Costa Rica en Colombia. Tijdens een andere reis deden we Dubai, Abu Dhabi en Fujairah aan – allemaal rijke Arabische oliestaatjes – maar ook Djibouti, een arm Afrikaans land, en de Seychellen, een eilandengroep in de Indische Oceaan, echt de mooiste plek op aarde, als je het mij vraagt. Dat je daar op je twintigste zomaar heen mag, voor je wérk nota bene, dat kunnen er maar weinig zeggen!”
Extra afwisseling
Nicole maakt haar baan extra afwisselend door mee te lopen met andere dienstvakken. “Wanneer je bijvoorbeeld een aantal maanden lang met een vaste bemanning aan boord van een schip zit, is iedereen op een gegeven moment wel een keer bij de tandarts geweest. Als ik daardoor een tijdje wat minder te doen heb, ga ik meelopen met een ander dienstvak, om te ervaren hoe dat is en om mezelf nuttig te maken. Dan werk ik bijvoorbeeld twee weken mee in het kombuis, of een weekje in de machinekamer. Vind ik hartstikke leuk!”
Zorgvuldig en hygiënisch
Maar haar dagelijkse werk als tandartsassistente, hoe is dat bij de marine? “Toch ook wel heel anders dan in de burgermaatschappij”, zegt Nicole. “De tandartsen hier doen veel meer zelf. Tandsteen verwijderen, medicijnen meegeven, dat mogen wij allemaal niet, terwijl tandartsen in de burgermaatschappij juist zoveel mogelijk aan hun assistentes overlaten. Bij controles en behandelingen sta ik natuurlijk wel aan de stoel, maar nooit zonder de tandarts.” Een ander verschil met de burgermaatschappij is dat alles daar veel sneller moet, vindt Nicole. “Ik vond het soms bijna lopende-bandwerk. Bij de marine wordt meer tijd uitgetrokken voor de mensen, en alles gaat heel zorgvuldig en super-hygiënisch.”
Medisch beroepsgeheim
Een belangrijke taak van de tandartsassistente is dan ook het schoonhouden van de ruimtes en het steriliseren van de instrumenten. “Dat doe ik meestal tegen het eind van de dag”, vertelt Nicole. “Verder zit je als assistente regelmatig achter de balie, om mensen te woord te staan die langskomen, om afspraken in te plannen en om de telefoon op te nemen. Ook de hele administratie van de praktijk doen wij zelf. Vanwege het medisch beroepsgeheim blijft dat allemaal binnenskamers.”
Eerst douchen en tandenpoetsen!
En de patiënten? Nicole lacht. “Die zijn ook anders, ja! Hier in Doorn krijg ik natuurlijk vooral mariniers in de stoel, soms rechtstreeks vanuit de sportschool, zwetend en stinkend. Dan kan ik heel streng zijn, hoor! Ik stuur ze gerust weg, om zich eerst fatsoenlijk te douchen en hun tanden te poetsen.” Nicole lacht. “En als je dacht dat die bikkels wel even zonder verdoving een gaatje laten vullen… Niet dus!” Eén ding mist Nicole wel in de praktijk, vergeleken met vóór de marine: “Ik vond het altijd zo leuk om met kinderen te werken. Alleen op Aruba had ik dat wel, want degenen die daar bijvoorbeeld voor een jaar geplaatst zijn, komen met het hele gezin. Maar verder is het natuurlijk allemaal 18+. Maar ach, dat went ook snel genoeg. En ik hoef maar even terug te denken aan alle mooie plekjes op de wereld die ik al heb gezien en ongetwijfeld nog ga zien – ik wil bijvoorbeeld heel graag een keer mee naar Engeland en een keer naar Noorwegen – en aan alle leuke dingen die ik bij de marine mag doen… Nee, dan heb ik voorlopig echt geen heimwee naar de burgermaatschappij!”
Oktober 2008
Back to school...studeren aan het KIM (deel 4)Het zit erop, het eerste jaar van Canan Babayigit en Maurits Holle, de twee – aanvankelijk nog – kersverse adelborsten die we hiervóór drie keer interviewden over hun ervaringen op het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM). Allebei begonnen ze daar in augustus 2007 aan hun vijfjarige opleiding tot officier. Canan ging voor de richting Administratie, Maurits voor het Korps Mariniers. Maar omdat elke officier bij de marine bepaalde basisvakken moet hebben gevolgd, liepen hun studies in het begin nog aardig gelijk op. Alleen dit laatste kwartaal lukte het voor het eerst niet meer om Canan en Maurits tegelijk te spreken te krijgen, en zelfs niet allebei afzonderlijk in het inmiddels oude vertrouwde KIM-gebouw in Den Helder. Terwijl Canan daar nog druk aan het blokken was op de laatste tentamens van haar eerste jaar, was Maurits namelijk al tijdelijk ‘verhuisd’ naar de kazerne in Rotterdam voor de Praktische Opleiding Tot Officier der Mariniers (POTOM). In deze – voorlopig – laatste aflevering over het KIM laten we beide hoofdpersonen nog één keer aan het woord.
Meteen vanaf het begin leerden we Canan al kennen als een serieuze, hardwerkende militaire studente, die daarnaast ook altijd wel te porren was voor een gezellige feestje of een leuk sportevenement. “Alles eruit halen wat erin zit”, leek haar motto, want behalve dat ze bijna altijd goede cijfers haalde, schreef ze zich ook nog regelmatig in voor allerlei neventaken. Zo werd ze aan het eind van haar eerste jaar bijvoorbeeld verkozen tot één van de twee vertrouwenspersonen voor het korps adelborsten. Dat betekent vooral voor de nieuwe lichting jongstejaars dat die met twijfels of problemen bij haar terecht zouden kunnen voor advies, een luisterend oor of een steuntje in de rug. Ook heeft ze altijd tijd vrijgemaakt voor haar favoriete sport, boksen. “Als je er zelf maar genoeg achteraan zit, kun je hier op het KIM volop in de breedte bezig zijn. Ik zit echt niet alleen maar met mijn neus in de studieboeken!”
Van kruisreis naar KMA
In haar tweede jaar blijft Canan nog tot januari 2009 in Den Helder, hoewel ze er wel een paar weken tussenuit zal zijn voor de befaamde ‘kruisreis’, om weer te ervaren hoe het is om aan boord van een varend marineschip te werken. “Ik hoop natuurlijk dat het meteen een spannende verre reis zal zijn”, zegt ze. “Maar dat hoor je pas kort van te voren.” Daarna gaat Canan haar studie vervolgen in Breda, waar ze haar studierichting militaire bedrijfswetenschappen zal vervolgen. “Dat zal wel even wennen zijn, want hier op het KIM heb ik het ontzettend naar m’n zin. De sfeer hier is veel intiemer dan daar, je kent eigenlijk iedereen... In Breda wonen we op de kazerne van de KMA en daar is alles veel grootschaliger. Maar ook daar zal ik mijn weg wel vinden, hoor. En Breda lijkt me wel een hartstikke leuke stad.
Het werd al snel menens
In de tussentijd heeft Maurits een behoorlijk heftige periode gehad. En dan is ‘ie nog niet eens op de helft. “Onze POTOM begon op 1 april – no kidding’ – en duurt tot eind maart. We wisten dat we het zwaar zouden krijgen en dat er tijdens die twaalf maanden altijd veel mensen uitvallen, maar de introductiefase viel mij eigenlijk nog wel mee. Wel heel veel sporten, blijkbaar om een beetje ‘in shape’ te komen voor de mariniersfase daarna.” Want inderdaad, toen werd het menens. “Dan werd je bijvoorbeeld om kwart over vijf ’s ochtends wakker gemaakt met een bel, en dan moest je binnen drie minuten buiten staan in je correcte tenue. Wie te laat was, moest als straf een oefening doen. Wélke oefening, dat werd bepaald door de dobbelsteen, maar geloof me, geen van de zes opties was leuk. Maar ja, dat was natuurlijk ook het hele idee…”
In de mariniersfase gingen Maurits en zijn mede-POTOM’ers twee keer op bivak, om te leren wat je allemaal moet kunnen om marinier te zijn, vooral in het veld dus. “Dat was behoorlijk pittig”, geeft hij eerlijk toe. Na de mariniersfase volgde de korporaalsfase, ook weer met heel veel bivakken en heel veel praktijk. “Speedmarsen, bijvoorbeeld: dan moet je met elf kilo aan bepakking twee minuten rennen, één minuut lopen, acht kilometer lang, en dat alles in 48 minuten tijd. Dat is dus enorm aanpoten. Ook moesten we als korporaal een geweergroep van acht man aansturen, orders geven, het hele plan voor de aanval of de verkenning bedenken en uitleggen. Je moet laten zien dat je zo’n groep goed kunt leiden. Maar gelukkig heb ik m’n korporaalsexamen gehaald! Net een week geleden ben ik doorgestroomd naar de luitenantsfase. Dat betekent dat ik straks een heel peloton van dertig man onder me krijg…”
Voorbereiding op de POTOM: ongelofelijk nuttig
Voor een groot deel is de POTOM steeds afwisselend één week bivak, één week kazerne. Hoe is dat voor Maurits, om nu in Rotterdam te zitten en niet meer in het prachtige KIM-gebouw vlak bij de marinehaven? Hij lacht. “Eerlijk? Héél gaaf!!! Je bent hier echt bezig met wat je uiteindelijk wilt. De hele sfeer is ook anders, ik voel me hier ontzettend thuis.” Over de voorbereiding op de POTOM in Den Helder wil Maurits ook nog even iets kwijt: “Die is ongelofelijk nuttig geweest. We hebben toen zó veel geleerd waar we nu profijt van hebben, dat kan ik niet genoeg benadrukken. Anders was de echte POTOM volgens mij een enorme cultuurschok geweest!”
Makkelijker wordt het er sowieso niet op, in de loop van die twaalf maanden. “Het ene moment zit je in een roes, het andere moment in een dip. De sfeer in de groep maakt een groot verschil. Als de stemming goed is, heb je het eerder naar je zin. Er komt constant van alles op je af, en de kunst is dan om je niet gek te laten maken, om je doel voor ogen te houden en door te gaan. En elkaar er doorheen te slepen. Want tijdens zo’n heftig jaar als dit heb je elkaar heel hard nodig. Nee, geen enkele POTOM’er zal deze tijd ooit vergeten!”
Oktober 2008
SUBS duiken dieper....Mijnenjacht (deel 1)Op zoek naar de bom!
Bij de Bruine Banken, ruim 90 kilometer uit de kust, kreeg een visser een paar dagen geleden de schrik van zijn leven: in zijn netten trof hij ineens een bom aan! Werk aan de winkel dus voor Hr.Ms. Makkum, een mijnenjager van de Nederlandse marine.
Na een nacht varen komt Hr.Ms. Makkum aan op de locatie die van te voren was opgegeven: de Bruine Banken. Het enige wat je om je heen ziet, is zee, zee, en nog eens zee. Maar toch. Onder dat onschuldig ogende oppervlak liggen blijkbaar nog wel eens gevaarlijke explosieven. Om heel stil en langzaam richting de bom te kunnen varen, gaat het schip hier over op elektrische vaart: e-vaart, zoals dat wordt genoemd. De gasturbine wordt ingezet om de elektromotor van stroom te voorzien.
Oplichtende puntjes
Tijdens een mijnenjacht wordt het schip niet bestuurd vanaf de brug, zoals normaal gesproken het geval is, maar vanuit de mijnenjachtcentrale. In het midden van de centrale staat een groen oplichtende beeldkast, met daarin een digitale vorm van het schip. Hier zijn de positie van de gemelde bom en het bereik van de sonar te zien. Wat de sonar waarneemt, wordt zichtbaar gemaakt op een aantal beeldschermen in de centrale. Twee matrozen (operators) zitten daarop geconcentreerd te kijken naar de oplichtende puntjes (echo’s). Voor leken zien die er allemaal hetzelfde uit, maar geoefende ogen zien aan een echo met gemak of het een ribbel zand is of een bom.
De mijnenjager beschikt over twee sonars. Eén daarvan heeft een groot bereik en kan grote voorwerpen al op vele honderden meters afstand zien. Als er een interessant contact is waargenomen, richt de aandacht zich op het rechter beeldscherm in de centrale. Daarop worden de gegevens vertoond van de zeer gevoelige sonar voor de korte afstand. Aan de hand daarvan kan meestal wel worden bepaald of het om een mijn of bom gaat, of misschien gewoon om een steen of ander ongevaarlijk voorwerp.
De contacten zijn wat vaag
Vandaag zijn de contacten wat vaag en de Assistent Mijnenjacht Officier, korporaal OD Jeroen Karreman, stuurt het schip om het gemelde contact heen, zodat met de sonar de andere kant ervan bekeken kan worden. Terwijl Jeroen naar het kompas en het grote groene beeldscherm kijkt, stuurt hij het schip met twee stuurknuppels de juiste kant op. Dit moet heel voorzichtig gebeuren, want voor je het weet vaar je het contact voorbij en dan duurt het even voor de sonar het weer in beeld heeft.
Ook van de andere kant is niet goed te zien wat het contact precies is. Daarom besluit de Mijnenjacht Officier, LTZ2 Menno Visser, om de PAP het water in te sturen. De PAP is een gele mini-onderzeeboot die bestuurd wordt vanuit de centrale. Aan de onderkant ervan zitten een lamp en een camera, waarmee het contact op een tv-scherm in de centrale bekeken kan worden.
De dekploeg krijgt opdracht om de PAP in orde te maken. Even later wordt ’ie op het halfdek naar achteren gereden. Als alles gecontroleerd en aangesloten is, wordt de PAP met de kraan voorzichtig overboord gezet. Zodra de hij in het water is, wordt hij door de wapentechnische dienst naar voren gevaren totdat de commandocentrale de PAP kan zien en de controle kan overnemen. Even later stuurt korporaal OD Nathalie Nelemans de mini-onderzeeboot langzaam naar de positie van het contact. Geconcentreerd kijkt ze naar het tv-scherm, waar nu nog niets anders te zien is dan een zwart beeld met bovenin het kompas. Met stuurknuppels houdt ze de PAP op koers. Ook de Mijnenjacht Officier houdt het beeldscherm goed in de gaten. Hoewel de PAP een (mini-)onderzeeboot is, blijft ’ie tot boven de gemelde positie boven water. Dan laat Menno de PAP stoppen en geeft hij opdracht om het vaartuig onder water te laten gaan.
Sneeuw onder water
In de mijnenjachtcentrale neemt de spanning toe. De twee operators houden hun ogen gericht op de oranje beeldschermen, terwijl de Mijnenjacht Officier samen met Nathalie geconcentreerd naar het tv-scherm zit te turen. De PAP zakt steeds verder naar beneden. De lamp onder het bootje gaat aan, maar nog altijd wordt er niet veel meer zichtbaar dan een soort sneeuw onder water. Plotseling komt de bodem in beeld. De ribbels op de zeebodem zijn goed zichtbaar en de PAP gaat langzaam vooruit. De besturing vanuit de mijnenjachtcentrale lijkt eenvoudig, maar is dat helemaal niet. Zeker niet door de stroming en de kabel die de PAP achter zich aan sleept.
“Ja, dat is hem!”
Het is helemaal stil in de donkere centrale, op het geruis van de airconditioning na. Af en toe wordt die onderbroken door de koerswijzigingen die de Mijnenjacht Officier geeft. Ribbel na ribbel glijdt er door het beeld. Dan duikt er op het scherm plotseling een zwart gevaarte op. Nathalie laat de PAP direct stoppen. “Ja, dat is hem!” roept een van de duikers achterin de mijnenjachtcentrale. Het gevaarte wordt herkend als een Engelse 1000-ponder, een enorme vliegtuigbom. Hij ligt op wel 40 meter diepte, maar zelfs de zeesterren op de bom zijn nu goed te zien.
Juli 2008
Wist je dat...de rollenkaart...deel 3Verlaatrol op post! Vliegrol op post!
Naast z’n gewone werkzaamheden heeft vrijwel iedereen aan boord van een marineschip een aantal neventaken of rollen. Op een speciale ‘rollenkaart’ staat voor iedereen precies aangegeven wat ’ie moet doen in bijzondere situaties: bij bevoorrading op zee (de BOZ-rol) , bij het aanmeren of afmeren (de meerrol), bij het opstijgen of landen van een helikopter aan dek (de vliegrol), maar ook bij drenkelingen of gewonden of écht grootscheepse calamiteiten waarbij iedereen het schip moet verlaten (de verlaatrol). De verlaatrol wordt voor alle zekerheid elke keer geoefend wanneer het schip uit een haven vertrekt – althans, tot aan het moment dat de reddingsvlotten daadwerkelijk overboord zouden worden gegooid…
Voor de vliegrol hoeven in het Caribisch gebied geen speciale oefeningen worden gepland, want vaak is het daar sowieso zeker twee keer per dag en vaak één keer per nacht ‘raak’: dan gaat een heli vanaf het schip de lucht in voor een patrouille, en later weer terug. Ook op reizen naar bijvoorbeeld de Perzische Golf of de Middellandse Zee is de vliegrol aan de orde van de dag, soms voor patrouilles, soms tijdens oefeningen met andere schepen , maar ook om de vliegers voldoende gelegenheid te geven om het gevoel van opstijgen en landen op een varend schip in de vingers te houden.. Bij deze rol zijn vooral de mensen van de nautische dienst betrokken, de brug, de commandocentrale, de boordvliegtuigploeg (meestal een neventaak van mensen van de Logistieke Dienst Verzorging) en natuurlijk het helidek. De rest van de bemanning kan tijdens de vliegrol in principe doorgaan waar ’ie mee bezig was, hoewel… Tijdens de procedure gelden voor het hele schip wél bepaalde beperkingen: je mag geen hoofddeksel dragen, er mag niet gelast worden, en roken is tijdelijk verboden.
Foreign Object Damage
Een van de eerste dingen die in gang worden gezet wanneer er vanaf de brug wordt gepraaid dat er een helikopter komt ‘oplanden’ (“Vliegrol op post! Vliegrol op post!”) is een FOD-inspectie door de nautische dienst, oftewel een controle op Foreign Object Damage. Er wordt dan gecheckt of er geen losse dingetjes – schroefjes, kleine onderdelen of bijvoorbeeld smeulende peuken – aan boord van het schip liggen die door de luchtverplaatsing van de rotors van de heli omhoog gestuwd zouden kunnen worden en mensen in het gezicht zouden kunnen vliegen.
Ondertussen gaat de vliegdekofficier naar het helidek om zich voor te bereiden op het ontvangen van de helikopter. Op de brug wordt tegelijkertijd een checklist afgewerkt met allerlei punten die van belang zijn voor een veilige landing. Bepaalde antennes worden bijvoorbeeld in laag vermogen gezet omdat ze anders storen op het instrumentarium van de helikopter, de officier van de wacht berekent de limieten waarbinnen het schip moet varen, en ’s nachts worden er speciale lichten aangezet. De commondocentrale-officier en de helikoperdirectie-officier maken zich in de commandocentrale gereed om het toestel via hun systemen te begeleiden, en tegen de tijd dat de heli nadert, staat de boordvliegtuigploeg klaar op het helidek om hem te ontvangen.
Groen licht?
Op het laatste moment stemmen de vliegdekofficier, de officier van de wacht en de commandocentrale-officier met elkaar af – check, check, double-check – of het schip echt klaar is voor de landing. “Request green for land on”, vraagt de vliegdekofficier aan de officier van de wacht. Deze vraagt voor de laatste keer of de commandocentrale-officier het er mee eens is. Als alles echt in orde is, druk hij een groen licht aan en dat zien ze dan in de helikopter. Wanneer de heli even later aan boord is geland, gaan de mensen van de boordvliegtuigploeg er meteen op af om het toestel aan het dek vast te maken met lashings. For the time being zit de vliegrol er weer op; de normale werkzaamheden worden hervat en voor sommige mensen is het tijd voor een sigaretje…
Zinkend schip
Van een heel andere orde is de verlaatrol. Als het goed is maak je die nooit ‘voor het echie’ mee, want met z’n allen het schip verlaten doe je – op zee althans – natuurlijk alleen in het meest extreme geval, namelijk als de boel dreigt te gaan zinken. Maar stel dat… Dan moet iedereen wel precies weten wat ’ie moet doen. Daarom staat dat niet alleen op de rollenkaart, maar wordt dat tot op bepaalde hoogte ook regelmatig beoefend.
Rood = waterdicht
Stel dus dat een aanvaring met bijvoorbeeld een visserschip, een container of een walvis niet meer te vermijden is en het ergste wordt gevreesd… “Attentie hier de brug, commandant met spoed op de brug!” Terwijl de officier van de wacht het schip al druk aan het manoeuvreren is, snelt de commandant naar de brug voor spoedoverleg. Inderdaad, ziet hij ook, dit gaat niet goed! “Attentie hier de brug, een aanvaring met een container is niet meer te vermijden. Het is rood sluiten, rood sluiten!” Piep, piep, piep, klinkt het alarm. Beneden in het schip haast iedereen zich om alle deuren en luiken waar een rood teken op staat te sluiten. Als dat eenmaal gebeurd is, is het schip van binnen in elk geval waterdicht afgesloten. “Attentie hier de brug, het is einde rood sluiten, aanvang blanket search!” Het schip krijgt een andere sluittoestand, er gaan weer wat luikjes en deuren open, en de mensen van de NBCD-organisatie van het schip beginnen ruimtes af te lopen die ze controleren op scheuren, lekken en andere calamiteiten.
Zwemvest aan, wit hoofddeksel op
Als uit deze ‘blanket search, het aflopen van de ruimtes’ blijkt dat er bij de waterlijn een enorme scheur in de scheepswand is ontstaan die niet gedicht kan worden met het lekstopmateriaal aan boord, moet het uiterste scenario in werking worden gezet. “Attentie hier de brug, het is verlaatrol op post, verlaatrol op post!” Nu is het belangrijk dat iedereen goed weet welk vlotnummer en welke bijbehorende functie er op z’n rollenkaart staat. Er zijn een aantal genummerde reddingsvlotten, elk met een eigen vlotcommandant. Per vlot zijn er mensen ingedeeld om het overboord te werpen of om ervoor te zorgen dat er proviand meegaat aan boord. Terwijl de vlotten aan bakboord, aan stuurboord en op het helidek worden klaargemaakt om overboord gegooid te worden, hijst iedereen zich in z’n zwemvest gaat snel z’n ‘crashpack’ halen – een waterdicht afgeplakte plastic tas met droge warme kleren en ander overlevingsmateriaal – en zet een wit hoofddeksel op om straks op zee goed zichtbaar te zijn. Zo moet de hele bemanning binnen korte tijd ieder op een vooraf bepaalde plek klaarstaan om van boord te springen.
Hier houdt de oefening op, maar wat er vervolgens in het echt zou gebeuren moet ook iedereen weten: de reddingsvlotten worden overboord gegooid, iedereen springt op het dakje van het vlot en neemt via de zijkant z’n uiteindelijke plaats in. Als alle vlotten compleet zijn, worden ze naar elkaar toe geroeid en aan elkaar vastgemaakt. Einde verlaatrol – en nu maar hopen dat er snel gereageerd wordt op de S.O.S.…
Juli 2008
SUBS duiken dieper...Leven aan boord (2)Hoe het écht is om aan boord van een marineschip te leven, kun je alleen weten als je het zelf ook echt een keer hebt meegemaakt. Jaime Karremann kan er inmiddels uit ervaring over vertellen: hij voer vier dagen en vier nachten mee met mijnenjager Hr.Ms. Makkum, op zoek naar bommen en mijnen in de Noordzee. SUBS vroeg hem om met ons te delen hoe dat voor hem was – en dan niet alleen de jacht op gevaarlijke explosieven, maar vooral ook alles daar omheen: het varen, het samenwerken met anderen, het recreëren, de band tussen de bemanningsleden die op een mijnenjager – een relatief klein schip – automatisch behoorlijk hecht is, de variatie in werkzaamheden doordat je met betrekkelijk weinig mensen bent en samen toch alles moet doen om zo’n schip operationeel te houden...
“Attentie, hier spreekt de commandant”, klinkt het door het schip. “We liggen nu op 10 mijl voor de kust van Scheveningen. Vandaag en gisteren hebben we twee bommen met succes onschadelijk gemaakt. Na de oefening van vanmiddag met Hr.Ms. Maassluis gaan we ten anker, zodat onze duikers de schroeven kunnen controleren. Omdat we de afgelopen dagen zulk goed werk hebben geleverd, wil ik van de gelegenheid gebruikmaken: terwijl we voor anker liggen mag iedereen die niet is ingedeeld, van vier uur vanmiddag tot acht uur vanavond gaan vissen of zwemmen. De buitentemperatuur is 25 graden, de zeewatertemperatuur is 17 graden. Na acht uur vanavond zullen we het anker hijsen en doorvaren naar de Bruine Banken, waar we weer een bom gaan ruimen.” En tot slot: “Uit.”
Kok vangt vis voor de maaltijd?
Nadat de oefening met Hr.Ms. Maassluis succesvol is afgerond, komen verschillende mensen van de Operationele Dienst op post om het schip ten anker te laten gaan. De OD’ers zijn verantwoordelijk voor het besturen van het schip, voor het werk in de mijnenjachtcentrale, en voor werkzaamheden aan dek, zoals het uitwerpen van het anker. Met uitzicht op de Scheveningse pier zie ik de ankerketting razendsnel aan me voorbij schieten. Even later melden de eerste vissers zich op het halfdek. Een van de liefhebbers is matroos 1 Dennis van der Wal. Hij kan nog net even vissen voordat hij weer aan het werk moet in de kombuis, want Dennis is matroos bij de Logistieke Dienst Verzorging (LDV) en kookt dus aan boord. Ik vraag hem of we vis eten. Hij lacht: “Ja, dat wel, maar niet de vissen die ik vang vandaag: die gaan gewoon terug de zee in!”
Zonaanbidders nemen het ervan
Nog geen tien minuten later hoor ik geschreeuw en gelach op het halfdek. Dennis haalt net twee makrelen tegelijk binnen. Hij heeft het duidelijk naar z’n zin, maar Sander naast hem heeft al één makreel méér gevangen en vertrouwt op zijn voorsprong. Na een half uur is het alweer gedaan met het vissen – Dennis staat inmiddels te koken in het kombuis. Voor het zwemmen zijn er niet veel liefhebbers. De meeste mensen zitten gewoon aan dek en genieten daar van de zon.
Bommen ruimen bij het Engels plat
Na een tijdje zijn de duikers weer terug aan boord, nadat ze de schroef hebben gecontroleerd. De duikuitrusting gaat af en wordt afgespoeld. Even later hoor ik een enorme plons. En nog één. De duikers liggen weer in het water, maar nu zonder uitrusting, breed lachend. Vier sprongen later klimmen ook zij weer aan boord. De bemanning is intussen weer druk met werken of slapen: terug naar de orde van de dag. De commandant besluit het anker te laten hijsen en koers te zetten richting het Engels plat. Daar moeten nog een aantal bommen worden geruimd.
Professioneel, strak, én relaxed, én enthousiast
Op de brug wordt gecommuniceerd met de Technische Centrale, want de diesels moeten weer worden opgestart. De bemanningsleden die net ontspannen met elkaar op het halfdek stonden te praten, richten zich nu weer op het hanteren van de afgesproken procedures. Geen lollige gesprekken over de verbinding – ze zitten meteen weer in hun andere rol: professioneel, strak en kort. Maar de sfeer wordt er niettemin geen greintje minder aangenaam op. Datzelfde geldt ook op de brug, waar één officier Zeedienst (de officier van de wacht) en één matroos Operationele Dienst (OD) staan. De OD’er is roerganger en krijgt zijn orders van de wachtsofficier, die de koers zorgvuldig controleert op de kaart en af en toe een blik op de radar werpt. Ondertussen hebben de twee het over de eerstvolgende reis van het schip naar de Oostzee. Een tweede matroos komt binnen en doet enthousiast mee in het gesprek. Waarom Tallin een leukere haven is dan Helsinki, kaatst de discussie heen en weer van de één naar de ander. Aan gespreksstof geen gebrek.
Doorvaren om de zee weer veiliger te maken
Terwijl de mensen op de brug het schip veilig 100 kilometer uit de kust naar de volgende bom sturen, is de rest van de bemanning druk bezig met zijn of haar werkzaamheden – of geniet van z’n vrije tijd. Diep in het schip controleert een matroos de temperatuur van de schroefas, een sergeant werkt in een kantoor de administratie uit van zijn personeel, een wachtsofficier ligt na zijn dienst te slapen, en in het cafetaria kijken matrozen op de tv naar de Champions League. De zon zakt langzaam in zee en de duisternis valt in. Hr.Ms. Makkum vaart rustig door om het leven en werken op zee weer veiliger te maken. Terwijl voor sommige bemanningsleden de dag er weer op zit, gaat voor anderen de werkdag juist weer beginnen.
Juli 2008
Een bakkie doen bij…
Stefan Pipper, Korporaal TD Instructeur/Begeleider Typeopleiding LCF
“Ik vind het hartstikke leuk om met jonge mensen te werken die meer van techniek willen weten”, zegt Stefan Pipper, instructeur en begeleider van ‘verse’ matrozen. Deze ‘verse’ matrozen hebben voor de Technische Dienst (TD) gekozen en moeten klaargestoomd worden om op een Luchtverdediging Commando Fregat (LCF) te kunnen gaan werken. “Na hun Eerste Maritieme Militaire Vorming (EMMV) komen ze negentien weken bij mij in de leer. En dan doe ik er alles aan om de overstap van schoolbank naar schip zo soepel mogelijk te laten verlopen.”
Matrozen die net uit de EMMV komen, hebben wel van alles geleerd over het militaire leven, rangen en standen, maar van het werk dat ze uiteindelijk gaan doen weten ze inhoudelijk nog vrijwel niets. Dat verandert tijdens de opleiding die ze bij Stefan en de andere instructeurs krijgen. De eerste negen weken krijgen de aankomende TD’ers van hem vooral veel theorieles over elektrotechniek en werktuigtechniek in de klaslokalen. Daarna stromen ze verder door naar een van de volgende typeopleidingen: Mijnendienst, M-fregat, Onderzeedienst, Bevoorraders, LPD of LC-Fregat. De lessen van deze typeopleidingen vinden plaats aan boord van het desbetreffende type schip. Kiezen ze voor de LCF, dan houden ze Stefan als instructeur. Hem kunnen ze álles vragen over dit type schip, want hij heeft op alle vier de LCF’s van de marine gevaren en is er heel enthousiast over.
Eerst de ruimtes aan boord leren kennen
Tijdens de eerste 10 weken theorie krijgen de matrozen les in het opleidingscentrum in Den Helder op de Marinekazerne Erfprins. Pas tijdens de typeopleiding, die 9 weken duurt, gaan ze aan boord kijken. “Theorie is echt nodig”, zegt Stefan. “Anders ga je aan boord en heb je eigenlijk geen idee waar je naar staat te kijken.” Voordat de cursisten aan boord worden geplaatst, zorgt Stefan er ook voor dat ze alle ruimtes aan boord kennen, dat ze weten wat de vluchtroutes zijn en waar de brandblussers hangen: “Veiligheid staat voorop.”
Tank met drinkwater leeg? Actie!
Tijdens de tien weken op Erfprins krijgen de cursisten lessen als elektrotechniek en werktuigtechniek. Hierin leren ze de basisbeginselen die ze later aan boord nodig hebben.
Eenmaal aan boord maken Stefans leerlingen kennis met de verschillende systemen aan boord, zoals de voortstuwingsytemen (o.a. gasturbines en dieselmotoren), Platformsystemen (o.a. Hogedrukluchtcompressoren) en energiesystemen (o.a. hoogspannings-dieselgeneratoren van 6600 Volt). “Aan boord leg ik onder andere uit hoe het hoogspanningsnet door het hele schip loopt en hoe het werkt, waar alle apparatuur staat, hoe de systemen in elkaar zitten, hoe ze ermee om moeten gaan en hoe je er onderhoud aan moet plegen. Maar zelf hoeven ze dat nog niet meteen te doen. Tijdens de negen weken ga ik ook met de cursisten varen. Dit is voor hen de eerste keer dat ze gaan varen en dit varen staat dan ook in het teken van een kennismaking met de algemene bedrijfsvoering aan boord van een Luchtverdedigings- en commando fregat.” Wel lopen de nieuwe matrozen samen met een ervaren bemanningslid bijvoorbeeld zeewacht in de Technische Centrale, want ook ’s nachts vaart het schip door en moet er iemand zijn om acute storingen op te lossen.
Aan het eind van de typeopleiding hebben de cursisten basiskennis opgedaan van de apparatuur en van alle systemen aan boord, en moeten ze bepaalde handelingen kunnen uitvoeren. “Om maar iets te noemen: je hebt bijvoorbeeld een drinkwatertank met drinkwater. Zodra dat op is, gaat er een signaal naar de Technische Centrale dat er niet genoeg drinkwater meer is. Dan moet de matroos weten wat ’ie moet doen. Allereerst moet hij ervoor zorgen dat er wordt overgegaan op een andere drinkwatertank, zodat het schip in ieder geval weer voorzien is van drinkwater. Op dat moment heeft hij het eerste probleem opgelost. Dan komt het volgende probleem, namelijk dat die ene drinkwatertank nog steeds leeg is. Dus pakt hij zijn platformhandboek erbij – daarin wordt van elk systeem uitgelegd hoe het werkt en hoe je ervoor zorgt dat alles ook daadwerkelijk blíjft functioneren – en zorgt ervoor dat de tank weer wordt ‘opgetopt’, gevuld met water dus. Overigens kun je niet alle voorkomende storingen in die negen weken proppen, dus het gaat in eerste instantie om de belangrijkste basishandelingen waar je dagelijks mee te maken hebt.”
Amerika, Puerto Rico, Venezuela…
Tot hij instructeur werd, heeft Stefan heel veel gevaren. “Ik ben overal geweest, maar het leukst vond ik de reizen naar Amerika en naar warme landen als Puerto Rico en Venezuela.” Die verre trips waren voor hem dé reden om aan te monsteren. “Ik wilde wat van de wereld zien en ik wilde iets met techniek gaan doen. Bij de marine kon ik dat mooi combineren.”
Tegenwoordig vaart hij nog maar een week of zes per jaar: gemiddeld drie keer per jaar de bedrijfsoriëntatievaart van ongeveer veertien dagen die bij de typeopleiding hoort. “Binnenkort gaan we weer, dit keer naar Stavanger (Noorwegen). Kunnen de matrozen ervaren hoe het is om ook echt te váren aan boord van de Hr. Ms. de Ruijter. Het mooie is dat ze dan alle systemen draaiend kunnen zien, want dat is aan de wal niet mogelijk.”
Als hij zou willen zou Stefan overigens wel weer langer weg kunnen, maar: “ Ik ben naast mijn werk bezig met een studie technische bedrijfskunde. Een deel van die studie wordt vergoed door de baas en als ik klaar ben, kan ik met m’n diploma doorstromen naar de officiersopleiding. Dat zou ik eigenlijk het liefst willen.”
Meester Stefan blijkt minder streng
Maar voorlopig heeft Stefan het nog heel erg naar zijn zin in zijn huidige functie. “Geen dag is hetzelfde. De ene dag sta ik voor de klas uit te leggen wat stroom, spanning en weerstand is, en hoe je die kunt meten, en de volgende dag staan we met z’n allen te sleutelen aan een dieselmotor.” Verder krijgt hij tijdens de opleiding meestal een heel goede band met zijn leerlingen. “Op zich kunnen ze met vragen en problemen naar hun mentor, maar ze stappen toch vaker op mij af omdat ik qua leeftijd en rang dichter bij ze sta.” De achttien weken worden meestal afgesloten met een etentje, en dan blijkt meester Stefan ineens een stuk minder streng dan zijn leerlingen dachten. “Achteraf kunnen ze er gelukkig wel om lachen dat ik bijvoorbeeld hun kamer heb geïnspecteerd en dat ik ze op typisch militaire wijze de nodige discipline heb moeten bijbrengen…”
Juli 2008
Back to school...studeren aan het KIM (deel 3)Dat ze in de collegezalen en in hun studiehok doorgaans vooral studéren, dat is maar goed ook. Want het is natuurlijk wel de bedoeling dat Maurits en Canan, jongstejaars adelborsten aan het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM), hun tentamens en opdrachten uiteindelijk halen. Maar zitten ze dan het hele jaar alleen maar met hun neus in de boeken…? Nou, nee! In dit nummer vertellen ze over verplichte nevenactiviteiten die soms weinig te maken lijken te hebben met hun studie, maar die bij nader inzien vaak toch echt wel ‘deel van de opvoeding’ blijken te zijn.
Neem nou dansles. Dat is waarschijnlijk niet het eerste wat bij je opkomt als je aan onze marine-officieren in opleiding denkt. Toch moeten ze allemaal kunnen stijldansen. Degenen die het al kunnen, krijgen ‘vrijstelling’ van de les – behalve de dames; al dansen die nog zo goed, soms moeten ze wel twee of drie cursussen achter elkaar meedoen, als ‘oefenmateriaal’ voor de heren. De dames zijn per slot van rekening veruit in de minderheid en zonder hen zouden de heren het nóóit leren...
Voor schut op de dansvloer
Maar waarom moeten alle adelborsten eigenlijk kunnen stijldansen? Enerzijds omdat ze op het winterbal (in november) en tijdens het assaut (het jaarlijkse mega-galafeest op het KIM, meestal in april/mei) natuurlijk een goede indruk moeten maken, al was het alleen maar op hun ‘date’. Anderzijds moeten de adelborsten ook kunnen stijldansen voor het geval dat ze ooit bij een feestelijke ontmoeting met buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders ten dans worden gevraagd. Dat gebeurt weliswaar zelden of nooit, maar áls het aan de orde is, mogen ze natuurlijk niet voor schut staan!
KIM-cross door de duinen
Dan sport. Omdat je als toekomstig officier altijd fit en behendig moet zijn, wordt er meerdere keren per week gesport. En soms zijn er speciale sportactiviteiten. De KIM-cross, bijvoorbeeld, is een jaarlijks terugkerende race waarbij de heren een parcours van 8,2 kilometer moeten afleggen en de vrouwelijke adelborsten 4,2 kilometer. Canan: “Doordat je een heel stuk door de duinen moet rennen, en dan zo snel mogelijk, schijnt het érg pittig te zijn!”
Een evenement waar vaak reikhalzend naar wordt uitgekeken omdat het veel méér is dan sport, zijn de jaarwedstrijden. “Elk jaar is er een competitie van twee dagen – vrijdag en zaterdag – tussen de eerstejaars, de tweedejaars en de derdejaars.” Er is volleybal, basketbal, voetbal, zwemmen, atletiek, judo, et cetera, en ook nog een ‘special act’ – dit keer was dat een soort apekooi met de raarste ‘kunstjes’. “Zaterdag aan het eind van de dag werd bekendgemaakt dat de derdejaars hadden gewonnen”, vertelt Canan. “En dat terwijl wij vrijdag nog de besten waren… Maar de jaarwedstrijden zijn op zich ook bedoeld als een sociale happening: je komt iedereen tegen, trekt twee dagen lang intensief met elkaar op, en hebt een hoop lol samen.”
Proud to be fout
Op de vrijdag van de jaarwedstrijden werd er ’s avonds bijvoorbeeld een feestje gehouden met als thema ‘Proud to be fout’. “Dan mag je je voor één keertje zo idioot mogelijk aankleden”, vertelt Maurits. “Mijn outfit? Haha, die was vooral grappig én een beetje pikant. Meer zeg ik niet…” Er waren mannen met roze-paarse maillots, vrouwen met opgeplakte snorren, er liepen mensen op klompen, in suffe jaren-zeventig-kleding – hoe fouter, hoe beter!
Zeekinderen
Zaterdagavond direct na de jaarwedstrijden is het opnieuw tijd voor een feest. Dat begint met het pa-zeun-diner. “Pa is in dit geval zeepa of zeema (een oudstejaar adelborst), en die kan een of meerdere zeekinderen (jongstejaar adelborst) hebben”, legt Maurits uit. “Die avond eet iedereen met z’n eigen ‘zeefamilie’ aan tafel, en wordt er weer eens uitgebreid bijgepraat.”
Na het eten wordt er gewoon weer verder gefeest, met allerlei extraatjes die de tweedejaars hebben geregeld. “Dit jaar was er bijvoorbeeld een illusionist. Die was echt superleuk, hij deed van alles met kaarten en muntjes en ik snapte er helemaal niks van, echt heel knap”, vertelt Canan. “Verder was er ook een ‘casino’ gehuurd, althans drie speeltafels waar je onder andere kon pokeren – alleen met fiches, hoor, niet met echt geld. En we hadden een drive-in, dat was dan een dansvloer. Daar heb ik me vooral uitgeleefd.”
Uitslapen tot twee uur ‘s middags
Tja, en dan heb je dus vrijdag overdag jaarwedstrijden gehad met iedereen van het KIM, ’s avonds het ‘Proud to be fout’-feest, zaterdag overdag nog meer sportwedstrijden, zaterdagavond het pa-zeun-diner en een grandioos feest… En wat gebeurt er dan zondag? “Uitslapen tot twee uur ’s middags!” lacht Canan. “Je zou op zich wel naar huis mogen, maar je moet ’s avonds alweer terug zijn op het KIM en je bent natuurlijk hartstikke moe van alles, dus vrijwel iedereen blijft dat hele weekend gewoon hier. En dat is best een keer leuk… Om in het bedje te liggen waar je normaal gesproken altijd vroeg uit moet, op de slaapzaal die je normaal gesproken altijd heel netjes moet houden… Overigens zaten we zondagavond wel weer helemaal terug in onze militaire discipline hoor!”
De jaarwedstrijden zijn altijd een goed meetpunt om te kijken waar mensen wel en niet in uitblinken, en dat is weer van belang voor een andere jaarlijkse wedstrijd die het ene jaar bij de land- en luchtmachtcollega’s in Breda wordt gehouden (dan heten het de C&A-wedstrijden, oftewel Cadetten&Adelborsten) en het andere jaar in Den Helder (en dan heten het de A&C-wedstrijden, de adelborsten voorop). “Dit jaar is het in Breda”, vertelt Maurits. “En eigenlijk is het altijd zo dat degene wint die de thuiswedstrijd speelt. Zij mogen – naast alle vaste onderdelen – drie keuzesporten aangeven, en dan kiezen ze natuurlijk sowieso drie sporten waar ze heel goed in zijn. En sommige dingen oefenen zij ook veel vaker dan wij.” Een ander probleempje is dat de cadetten met ongeveer duizend man zijn en de adelborsten maar met een stuk of tweehonderd. Maurits: “Zij hebben dus de luxe dat ze voor elk onderdeel hun beste mensen kunnen inzetten; wij hebben veel minder keuze. En bij elke sport moet een x-aantal dames meedoen en daar hebben zij er veel meer van dan wij. Onze dames moeten dus veel vaker komen opdraven.”
Zandhazen en vissticks
Ook wanneer aan het eind van de dag de onderlinge strijd tussen de ‘zandhazen’ (de cadetten, die zich superieur voelen) en de ‘vissticks’ (de adelborsten, die zich óók superieur voelen) uitgestreden is, blijven de onderlinge grapjes en pesterijtjes gewoon doorgaan. Maar ondertussen zijn er wel degelijk weer leuke contacten gelegd en is de sfeer gezellig en vriendschappelijk, zeker tijdens het feest waarmee de A&C/C&A-wedstrijden worden afgesloten.
Verbroedering
Dat je makkelijk met verschillende mensen kunt omgaan is niet alleen belangrijk voor de gezelligheid, maar ook omdat je later tijdens je militaire werk verplicht zult samenwerken en samenleven met collega’s die je zelf niet uitkiest. Vandaar dat je daar op veel momenten alvast mee leert omgaan. Dat is elke dag ook heel duidelijk tijdens de middagmaaltijd: je mag dan namelijk niet zomaar aanschuiven bij je maatjes, nee, er is altijd een andere tafelindeling waarbij vier jongstejaars, twee tweedejaars en twee derdejaars samen aan één tafel moeten eten. “Daar komen soms de raarste gesprekken uit voort”, lacht Canan. En inderdaad blijkt het verbroederend te werken: Maurits en Canan kennen inmiddels alle adelborsten op het KIM, sowieso van gezicht, vrijwel allemaal van achternaam, en steeds meer mensen ook verder dan dat. Omgaan met mensen met wie je niets denkt te hebben – hier op het KIM hoort het erbij als een deel van je opvoeding.
Juli 2008
Aangenaam…
Of je er nou altijd al van droomt om ‘later als je groot bent bij de marine te gaan, of dat je pas ontdekt dat dát het voor je is nadat je je in een ‘gewone’ baan stierlijk hebt lopen vervelen… Ooit komt voor iedereen die bij de marine wil werken het moment waarop hij of zij besluit: ik ga ervoor! SUBS vraagt een marinier, een officier Zeedienst en een korporaal Wapentechnische Dienst – vlak nadat ze waren aangenomen – waarom zij voor de marine en voor hun dienstvak hebben gekozen, hoe ze zich op de keuringen hebben voorbereid en wat ze daar achteraf van vinden.
Evert-Jan Mook (20), aangenomen voor opleiding tot Marinier der Eerste Klasse.
Hoewel Evert-Jan als kind al wel belangstelling had voor de marine, bleef het aanvankelijk gewoon bij die jongensdroom. Maar toen hij bijna klaar was met zijn opleiding MBO Elektrotechniek, begon het toch te kriebelen. “Ik besefte dat ik spannender werk zocht, en dat ik iets nuttigers wilde doen”, zegt hij. Op beurzen sprak hij mensen van de marine en later besloot hij naar de Infodag te gaan. “Uiteindelijk heb ik gesolliciteerd bij het Korps Mariniers.” Waarom het Korps? “Het teamgericht werken spreekt me aan, en de discipline, de uitdaging. Het is een zware opleiding.” Ter voorbereiding op de keuringen volgde Evert-Jan een heel trainingsschema. “Bijna elke dag fitness, en daarnaast nog karate en zwemmen. De keuring viel me dan ook best wel mee. Het hardlopen met de balken was het zwaarst, maar zelfs dat ging wel.” Alleen het lange wachten tussen de verschillende tests door, dat was minder. Voor de psychologische test had Evert-Jan zich niet speciaal voorbereid. “Maar die was uiteindelijk ook niet zo moeilijk.” Toekomstige kandidaten adviseert hij vooral om van te voren veel te sporten. Tot hij zelf aan zijn opleiding begint wil hij ook nog meer en nog zwaarder gaan trainen. “Ik ga nu ook meer aandacht besteden aan onderdelen die specifiek voor mariniers van belang zijn, zoals marsen met kisten aan en rugzak op.” Hij heeft er echt zin in. “Ik hoop hier met een team in binnen- en buitenland te kunnen werken aan vrede en veiligheid.”
Nadine Arsenie (22), aangenomen voor opleiding tot Officier Zeedienst.
Toen Nadine drie jaar geleden bij Sail 2000 een marineschip zag liggen, zag ze stiekem al voor zich hoe ze er zelf ooit één zou besturen. Ze hield van water en van de techniek, maar de beroepsvaart had haar nooit getrokken; het avontuur van de marine wél. Omdat elektrotechniek en administratie haar niet zulke spannende dienstvakken leken, koos ze voor de opleiding Officier Zeedienst. “Als ik vroeger meeging op het bootje van mijn oom en tante, moest ik ook altijd zorgen dat alle bruggen open gingen. Straks komt dat in mijn werk weer een beetje terug…” Toen Nadine eenmaal aan boord van het marineschip was geweest, was ze verkocht. Maar het duurde nog drie jaar voordat ze zich kon inschrijven voor de keuring. “Daar heb ik me dan ook goed op voorbereid op de testen. Vooral voor de Aanname en Advies Commissie (AAC). Je voert dat een soort sollicitatiegesprek van ongeveer 45 minuten met de commissie. Ik heb hiervoor de website goed bekeken en voor mezelf een samenvatting gemaakt van alle punten waarvan ik dacht dat ze belangrijk waren. Ook heb ik alle functies bestudeerd en dan vooral de functie dit ik zou willen doen. Daarna heb ik mijn motivatie op papier gezet.” Ter voorbereiding op de sporttest heeft Nadine vooral sit-ups en push-ups gedaan. De keuring vond ze redelijk goed gaan. “Het eindgesprek kwam alleen al vroeg zonder dat dit was aangegeven; ik kon toen nog niet al mijn vragen stellen.” Het zwaarst vond ze de psychologische test. “Ik had me hier wel op voorbereid door goed over mezelf na te denken, maar er werd echt ver doorgevraagd.” Andere kandidaten raadt ze aan om zich voor de keuring goed te verdiepen in het werk van de marine en in de functie waarop ze solliciteren. En om lekker fit op te komen voor de sporttest, natuurlijk. In de toekomst hoopt Nadine aan veel missies mee te kunnen werken, ook in het buitenland, liefst in wisselende teams.
Wesley Bobbink (20), aangenomen voor opleiding tot Korporaal Wapentechnische Dienst.
Op school werd Wesley gewezen op een Infodag van de marine. Dat leek hem wel wat. Later mocht hij ook nog mee met een vaardag. Ook daar had hij wel zin in. En inderdaad, tijdens die vaardag besefte hij dat dit was wat hij wilde: de marine. Hij hield altijd al van techniek en heeft er nu voor gekozen om Korporaal Wapentechnische Dienst te worden. “Om meteen korporaal te kunnen worden, moest ik wel eerst mijn MBO-opleiding afronden.” Op de keuring heeft Wesley zich eigenlijk helemaal niet voorbereid. “Ik ben er gewoon heen gegaan en dacht bij mezelf: ik merk het vanzelf wel.” Hardlopen en fitnessen deed hij al af en toe, maar niet speciaal voor de sporttest. “Toch viel die me erg mee, ik vond hem niet moeilijk. Alleen de krachttest was zwaar. Conditie heb je wel als je af en toe naar school fietst, maar kracht moet je veel gerichter trainen.” De psychologische test ging prima, vond Wesley, al moest hij wel lang op zijn beurt wachten. Voor deze test heeft Wesley maar één tip: blijf jezelf! Wesley loopt nu al stage bij de Koninklijke Marine en dat is dan ook hoe hij de toekomst ziet. De Eerste Martieme Militaire Vorming zal eerst even doorbijten worden, verwacht hij, en dan daarna door naar de schoolbanken. Als hij vervolgens echt in zijn functie gaat werken, hoopt hij veel aan onderhoud en controle van schepen te mogen doen. “Maar eerst nog even wachten tot de opleiding begint. Tot die tijd ga ik werken én elke dag hardlopen!” Juli 2008
Mijnenjagen en techniek (deel 2)Speciaal voor SUBS-magazine gaat Jaime Karremann (29) op onderzoek uit bij de Koninklijke Marine. Elk kwartaal duikt hij in een ander onderwerp.
Dat de Wapentechnische Dienst (WD) van de marine het aan boord van een fregat behoorlijk druk heeft met de wapensystemen, de radars, de sonars en de computerapparatuur in de commandocentrale, kun je je waarschijnlijk wel voorstellen. Aan boord van een mijnenjager ziet het werk van een WD’er er heel anders uit, maar het is er zeker niet minder belangrijk om!
Om daar meer over te weten te komen, spreek ik met Wesley van Driesen (20), matroos der tweede klasse bij de Wapentechnische Dienst Scheepssystemen (WDS) aan boord van Hr.Ms. Makkum. Wesley is net klaar met zijn Praktische Bedrijfsintroductie, de stage die iedere matroos een aantal maanden moet lopen, en wordt binnenkort matroos der eerste klasse. “Bij de mijnendienst doe je als WD’er echt totaal andere dingen dan aan boord van een fregat. Natuurlijk omdat je met heel andere apparatuur te maken hebt. Maar de WD is hier ook een veel kleinere club.”
Internet voor het personeel
Dat laatste wordt wel duidelijk als Wesley vertelt dat hij aan boord de enige matroos WDS is. Net als op een fregat houdt hij zich samen met zijn collega’s van de WD bezig met de radar, de sonar, de laptops en de beeldschermen aan boord. Alle fijne elektronica valt onder de WD, zelfs het aanleggen van de nieuwe internetruimte aan boord. Elk schip moet er daar een van hebben, zodat het personeel het web op kan.
Als de radar ineens niet meer goed werkt of de sonar het begeeft, moet de WD er zo snel mogelijk achter zien te komen wat de oorzaak van de storing is – en ‘m dan meteen verhelpen, natuurlijk. Maar gelukkig zijn er niet elke dag storingen. Tussen de reparaties door houdt de WD zich daarom ook bezig met het onderhoud van al dit soort technische apparatuur.
Vuurwapendeskundige
Behalve met fijne techniek werkt Wesley ook met vuurwapens. Binnen de vloot zijn de WD’ers namelijk dé deskundigen op dat gebied. Zij beheren de vuurwapens die aan boord in de wapenkamer staan. Anders dan bij het Korps Mariniers heeft niemand bij de vloot een persoonlijk wapen, maar elk schip heeft wél de beschikking over vuurwapens: FAL- of Diemaco C7-geweren, Uzi-pistoolmitrailleurs en Glock-pistolen. Om te zorgen dat het personeel goed getraind blijft, worden er op het halfdek regelmatig schietoefeningen gehouden. Er wordt dan een schijf in het water achter het schip gesleept en daar kan dan met verschillende wapens op worden geschoten. “Natuurlijk schiet ik dan zelf ook!” zegt Wesley. “En daarna haal ik de wapens uit elkaar, maak ik ze schoon en zet ik ze terug op hun plek.” Omdat Wesley als WD’er zo bekend is met de wapens, heeft hij ook een belangrijke taak bij zo’n sleepoefening: met een geweer schiet hij aan het begin van de oefening een dunne lijn over naar een ander schip, voordat de dikke sleeptros over gaat.
Gele mini-onderzeeboot
Voor zover het om dit soort taken gaat, wijkt Wesley’s werk niet af van dat van een matroos WDS aan boord van een fregat. Wat wél heel anders is, is het werken met de PAP, de gele mini-onderzeeboot waarmee bommen en mijnen worden opgespoord. Als de PAP wordt ingezet, maakt Wesley namelijk deel uit van de zogeheten ‘dekploeg’. Hij assisteert dan bij het klaarmaken van de onderzeeboot voordat die in het water wordt getakeld. “En daarna mag ik de PAP besturen totdat de mijnenjachtcentrale hem overneemt”, vertelt hij enthousiast.
Dat enthousiasme over het werken aan boord van een mijnenjager is er overigens niet altijd geweest. “Toen ik in de opleiding zat, wilde ik helemaal niet naar de mijnendienst! Maar van onze klas moesten er drie naar een mijnenjager en daar was ik er één van.” Inmiddels is Wesley hartstikke blij met zijn plaatsing. “Ik heb nooit op een fregat gevaren, maar ik voel me hier echt prima. Ik heb totaal geen behoefte aan iets anders! De sfeer is super en het werk ook.”
Dagindeling???
Ik vraag Wesley wat zijn dagindeling is. “Dagindeling?” Hij kijkt me verbaasd aan. “Daar kan ik geen zinnig antwoord op geven, want elke dag hier is anders. De ene keer ben je een hele dag bezig met de PAP, de andere keer met een storing van een beeldscherm, of met onderhoud en controles, en weer een andere dag word je ’s nachts uit je bed gehaald voor een probleem met de sonar. En intussen vaar je met je schip lekker van de ene naar de andere haven!”
April 2008
Wist je dat.....rollenkaart (deel 2)Drenkeling? Gewonde? Actie!!!
Wanneer je met een marineschip op zee vaart, gelden er allerlei regels om te voorkomen dat bemanningsleden in gevaarlijke situaties terecht komen. ’s Nachts en bij ruwe zee mag je bijvoorbeeld niet zomaar buiten op het dek komen. Ook binnen in het schip wordt er altijd enorm gehamerd op veiligheid. Toch kán er natuurlijk wel eens iets mis gaan: er kán iemand overboord slaan, er kán iemand gewond raken bij een calamiteit… Om ervoor te zorgen dat iedereen in zo’n geval onmiddellijk weet wat ‘ie moet doen, worden dit soort situaties zeker één keer in de week nagespeeld en geoefend. Want het zal je maar een keer écht gebeuren – dan moet de bemanning natuurlijk zonder aarzelen in actie komen!
Naast z’n gewone werkzaamheden heeft vrijwel iedereen aan boord van een marineschip een aantal neventaken. Die worden rollen genoemd. Op een speciale ‘rollenkaart’ staat voor iedereen precies aangegeven wat ‘ie moet doen in bijzondere situaties: bij bevoorrading op zee, bij het aanmeren of afmeren, bij een scheur in de scheepswand, bij drenkelingen, bij brand, en uiteraard ook bij gewonden.
Druk op de man-overboord-knop
“Man overboord! Man overboord! Man overboord, over stuurboord!” Als dat wordt omgepraaid – hopelijk met de geruststelling “Dit is een oefening!” er achteraan – moet er in een mum van tijd een reddingsteam klaarstaan om de drenkeling weer veilig aan boord te krijgen. Hoe gaat zoiets in z’n werk? Het begint ermee dat een bemanningslid dat de drenkeling heeft gespot alarm slaat door op een van de man-overboord-knoppen te drukken. Die zitten op meerdere plekken in het schip. Het signaal gaat naar de commandocentrale en meteen wordt op de radar een man-in-water-punt geïnitieerd, zoals dat heet. Die punt geeft zijn vermoedelijke positie aan. Het is altijd een schatting, want je hebt te maken met de zeegang, de stroming, de wind…
Aan de zijde van het schip waar de drenkeling zich bevindt, gooit de verbindelaar meteen een smogmaker overboord. Dat is een soort koker waar rook uit komt, bedoeld om de positie van de man overboord te markeren. De verbindelaar heeft ook nog een vlag waarmee hij die positie aanwijst, tot de persoon is gevonden. Het schip kan niet zomaar ineens omkeren, en voert daarom een zogeheten William’s turn uit: het vaart dan in de vorm van een acht, zodat het weer uitkomt bij het punt waar de draai werd ingezet. Bij deze manoeuvre is het heel belangrijk dat de kont van het schip van de drenkeling afgaat, anders zou die naar de schroef toe worden gezogen.
Zo klein mogelijk maken
Ondertussen haasten de mensen van het reddingsteam zich naar een van de RHIB’s (Rigid Hull Inflatable Boat, een opblaasbare speedboot van rubber). De RHIB wordt losgegooid en de RHIB-bestuurder, de zwemmer en de ziekenpa/ziekenma springen aan boord. Als het bootje niet dicht genoeg bij de drenkeling kan komen, of als die koppie onder is gegaan, dan duikt de zwemmer in het water om hem naar de RHIB toe te halen. In het gunstigste geval heeft het slachtoffer zich heel klein gemaakt – om zijn eigen warmte zo goed mogelijk vast te houden – en is hij rustig gebleven. Dat dat het beste is, heeft iedereen al in de basisopleiding geleerd. Maar in het echt valt dat natuurlijk nog niet mee! Tegen de tijd dat de drenkeling eenmaal in de RHIB is gehesen, zal hij vaak al onderkoeld zijn, en mogelijk zelfs in shock. De ziekenpa slaat een isolerende deken om hem heen en de RHIB vaart rustig terug.
Oefenpop
Het nautische team, dat op het schip is achtergebleven, helpt de pechvogel op een brancard, zorgt dat iedereen aan boord komt, en maakt de RHIB weer vast op z’n plek. De verpleger onderzoekt de drenkeling en meldt aan de Commandant hoe het met hem is gesteld: “Geen probleem, dat fiksen we hier aan boord: doorvaren!” of: “De drenkeling moet onmiddellijk naar een ziekenhuis!” In dat laatste geval beslist de Commandant of er een heli moet komen of dat het schip het slachtoffer zelf zo snel mogelijk aan land zal brengen. Gelukkig gaat het bijna altijd om een oefening en hoeft de oefenpop die daarvoor gebruikt wordt, alleen maar te drogen en weer opgeruimd te worden…
Medische Actie Dienst
Een andere neventaak die aan boord van elk marineschip wordt ingevuld door mensen van de Logistieke Dienst Verzorging (LDV) is de Medische Actie Dienst (MAD), de rechterhandjes van de medische dienst. Daar hebben ze een speciale opleiding voor gehad, en elke week worden ze nog eens bijgespijkerd door de verpleegkundige, zodat ze altijd paraat zijn om eerste hulp te verlenen waar dat nodig is. Ze weten de snelste route naar de gewonde, naar de dichtstbijzijnde brancard, naar de ziekenboeg, ze kunnen gewonden stabiliseren totdat er een arts of verpleger bij komt, en verrichten de eerste EHBO-handelingen die nodig zijn.
Zie je als bemanningslid dat er ergens een gewonde ligt, dan bel je intern onmiddellijk 6 – net zoiets als 112 in de burgermaatschappij – waarmee je direct iemand van de Technische Centrale (TC) te spreken krijgt, ook als die net in een ander gesprek zat. Veiligheid voor alles, dus een gewonde heeft hoe dan ook prioriteit! Na zo’n melding roept de TC direct de MAD op, en als het goed is, staat die binnen een minuut naast de gewonde. Ook de rest van het medische team is zo snel mogelijk ter plekke.
Natuurlijk rent iedereen zich bij dit soort oefeningen – man overboord, eerste hulp bij een gewonde – de benen uit z’n lijf, en dat minimaal één keer per week. Kun je nagaan hoe snel dezelfde acties worden uitgevoerd als het ‘voor het echie’ is!
April 2008